Het eerste deel van het hockeyseizoen zit erop, afgelopen weekend werd het afgesloten. Tijd dus om de sticks, handschoenen en outdoorschoenen in de kast op te bergen – die komen pas over meer dan drie maanden weer boven water. Een winterpauze die jaar na jaar langer wordt, om plaats te maken voor zaalhockey.
Als de sneeuw geen roet in het eten had gegooid, was het seizoen afgelopen zaterdag en zondag afgerond met de herfstkampioenen. Voor sommigen betekent dat de hockeytas in een hoekje van het huis parkeren en daar niet meer naar omkijken... drie maanden lang.
Inderdaad, de eerstvolgende outdoorwedstrijden staan pas gepland voor het eerste weekend van maart, oftewel meer dan een kwartaal later. Genoeg tijd om je automatismen, je spelritme én je conditie kwijt te raken. Zeker als je bedenkt dat we net de herfstvakantie achter de rug hebben – met twee wedstrijddagen minder, of zelfs meer als er matchen werden uitgesteld – en nu al het einde van de eerste seizoenshelft bereiken.
Vroeger duurde het eerste deel van het seizoen nog tot half december en begon het weer eind januari of begin februari. Zo hadden jongeren tijd om hun examens van december en januari door te komen, waarna het tijd was om opnieuw het veld op te trekken. Zaalhockey bestond toen nauwelijks. Het is ook de reden waarom hockey als een “wintersport” werd gezien. Natuurlijk werden wedstrijden regelmatig afgelast tussen december en maart, maar laten we eerlijk zijn: bevroren of besneeuwde velden komen in België niet zo vaak voor. De competities moesten bovendien absoluut eindigen in mei, zodat de hockeyers vrij waren voor de interclubcompetities van tennis. Hockeyclubs waren in die tijd namelijk vaak ook tennisclubs, en veel jongeren deden aan beide sporten mee.
Zaalhockey: wachten geblazen
De tijden zijn veranderd. Tegenwoordig is de eerste seizoenshelft wat chaotischer. Ze begint met een vliegende start, maar valt in november twee weken stil (of één week, afhankelijk van de taalgemeenschap). Daarna volgen nog enkele wedstrijden, drie hoogstens. Dan verschijnen de witte tenten op de velden, en wie wil, ruilt zijn outdoorschoenen voor witte zolen en trekt de zaal in.
Als je goed luistert langs de zijlijn, hoor je vast iemand zeggen: “Dat is een andere sport.” En dat klopt. Hoewel zaalhockey op het eerste gezicht op veldhockey lijkt, is het – net zoals zaalvoetbal – toch behoorlijk verschillend. De bal mag niet omhoog, geen 3D-spel, geen schoten, weinig ruimte en veel korte bewegingen die je enkels behoorlijk op de proef stellen. Bovendien betekent zaalhockey in veel clubs een tweede bijdrage, die voor jongeren kan oplopen van 100 tot 300 euro en voor volwassenen de 400 euro kan overstijgen. Dat valt niet bij iedereen in goede aarde, en veel spelers slaan een jaartje zaalhockey over. Maar wie niet meespeelt, ziet zijn spelritme verdwijnen – en dus ook het risico dat je “je spel” verliest.
Midden of eind mei eindigen de competities en maken ze plaats voor finales, selecties en de blokperiode voor studenten. Na de examens komen de tornooien, en daarna de zomerkampen, soms zelfs in het buitenland. De trainingen beginnen vaak half augustus weer voor de eerste teams, wat betekent dat de zomerstop zich beperkt tot een maand, of minder voor de fanatiekelingen. Met drie en een halve maand zonder veldhockey is de winterpauze dus de langste hockeyloze periode van het jaar.
Geen makkelijke oplossingen
Veel alternatieven heeft de bond niet. De kosten die clubs maken voor de tenten, inclusief verlichting en verwarming, zijn zo hoog dat ze geen zaalcompetitie organiseren voor slechts zes of zeven speeldagen. Om de extra bijdrage te rechtvaardigen en de investering rendabel te maken, is een volledige zaalcompetitie van minstens tien tot twaalf speeldagen nodig. En dus zit er voor de liefhebbers van 3D-spel met flicks, schoten en undercuts niets anders op dan te wachten tot de dooi inzet en de zomertijd terugkeert.
Tot dan: prettige winterslaap!
Comentarios