Toon jezelf!
- gauthier
- 29 sep 2024
- 4 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 7 okt 2024
Deze zin lijkt onschuldig, maar wordt vaak geroepen aan de zijlijn tijdens wedstrijden, zelfs bij de jongste spelers. Maar waarom roept deze zin bij ons een reactie op? Waarom fronzen we onze wenkbrauwen en schudden we ons hoofd? Backstick ging op zoek naar antwoorden en sprak met een specialist om te ontdekken wat er schuilgaat achter deze schijnbaar eenvoudige woorden met zoveel betekenis.
Onze maatschappij duldt geen banaliteit meer, maar iedereen heeft het nodig.

Op een hockeyveld in het Brusselse staan twee U14-teams tegenover elkaar. De geluiden zijn typisch voor een zaterdagmiddag: een fluitsignaal hier, een klap van een stick daar. Een coach geeft energieke aanwijzingen en langs de zijlijn moedigen ouders hun kinderen aan. Het is allemaal heel alledaags en dat geeft een geruststellend gevoel; het voelt vertrouwd, bijna als thuis. Plots stijgt een stem op die onze aandacht trekt, alsof we een hond zijn die een eekhoorn spot: "Toon jezelf!" We weten niet precies wie het roept, waarschijnlijk een ouder, maar de zin blijft hangen. We vragen een toeschouwer om bevestiging, en die geeft toe: "Ja, je hoort dat soort uitspraken steeds vaker, zelfs bij de kleintjes. Jammer, niet?" Deze moeder bevestigt onbewust wat velen denken: die zin klinkt niet alleen vreemd in onze oren, maar voelt ook gewoon niet goed aan. Maar waarom?
Om dat te begrijpen, vroegen we uitleg aan Jean Van Hemelrijck, psycholoog en systeemtherapeut. Wat gebeurt er wanneer we deze woorden horen? Wat drijft een ouder om dit te roepen? En waarom roept het bij ons zoveel vragen op? Waarom lijkt het alsof iemand een grens overschrijdt door dit luid en duidelijk te verkondigen?

Van verbondenheid naar uniciteit
"Van jongs af aan balanceren we tussen twee tegenstrijdige behoeften: verbondenheid en uniciteit," legt Van Hemelrijck uit. Dit dilemma komt al naar voren bij onze geboorte. Onze achternaam plaatst ons in een groep, een clan. We horen vaak de uitdrukking: "Hij is een echte xxx." Deze uitspraak maakt ons anoniem, we verliezen onze eigenheid, maar het geeft ons wel een plek binnen de groep. Daarna geven onze ouders ons een voornaam, en vanaf dat moment zijn we niet langer banaal; we zijn uniek, we hebben een voonaam. Zo balanceren we tussen banaliteit en uniciteit, tussen verbondenheid en individualiteit.
De maatschappij waarin we leven, is echter steeds minder tolerant geworden voor banaliteit. Het individu wordt bijna aanbeden. In de media worden sporthelden vaak verafgood, terwijl het team dat hen steunt nauwelijks wordt vermeld. CEO’s krijgen alle eer, maar de duizenden medewerkers achter hun succes worden vergeten. Uniek zijn is het nieuwe normaal, en sociale media hebben dit idee verder versterkt. We leven in een maatschappij van uniciteit, waarin gewoon zijn niet meer acceptabel lijkt.

Eerst deel zijn van de groep
Toch, als je je kind inschrijft voor een teamsport zoals hockey, weet je dat hij hetzelfde shirt als de anderen zal dragen, en op zal gaan in het team. Wil je dat je kind eruit springt? Schrijf hem dan in voor een individuele sport zoals tennis. Maar zelfs daar is het moeilijker om op te vallen zonder uitzonderlijk talent. In een ogenschijnlijk uniform team is het veel makkelijker om op te vallen, al is het maar door een opvallende houding of een excentriek kapsel.
Moeten kinderen van zes, zeven of acht jaar eigenlijk al hun naam en rugnummer op hun shirt hebben? Het is handig voor de verkopers van hockeyshirts, maar maakt het doorgeven van het shirt aan jongere broers of het tweedehands verkopen bijna onmogelijk. Is het niet beter dat jonge kinderen eerst leren deel uitmaken van een groep, voordat ze een nummer tien worden?
Het belang van banaliteit
Maar moeten we dan beschaamd zijn over individuele prestaties, zoals een briljante pass of een beslissend doelpunt? Natuurlijk niet. Uiteindelijk maakt iemand altijd het doelpunt, niet het hele team. En ja, die erkenning is belangrijk. Het kind heeft de behoefte om zich te bewijzen, zowel tegenover anderen als zichzelf. Dat geeft hem een plek binnen het team, een rol waarvoor hij door zijn teamgenoten wordt gewaardeerd.
Het is echter even belangrijk dat hij daarna weer terugkeert naar de simpelheid van deel uitmaken van de groep. Dat geeft balans: de erkenning voor zijn prestatie én de rust van het team. Deze schijnbare banaliteit, zo ondergewaardeerd in onze samenleving, is essentieel voor het kind. Het geeft hem zijn plek binnen de clan.
Het gevaar van te veel uniciteit is dat het kind op termijn wordt buitengesloten. Als we steeds opnieuw het individuele succes benadrukken, kan dat ertoe leiden dat het kind door het team wordt verstoten. Zelfs als zijn prestaties nog nuttig zijn voor het team, zullen de anderen zich ondergewaardeerd voelen en hem uiteindelijk geen rol meer toekennen in het collectief. Hij vindt zijn plek niet meer, of denkt dat zijn teamgenoten jaloers zijn, en de natuurlijke reactie is dan om van club te veranderen. Maar het probleem zal zich herhalen.
De kracht van de wolf ligt in de roedel, en de kracht van de roedel ligt in de wolf.

Het draait allemaal om het vinden van balans tussen individualiteit en het collectief, en daar spelen de coaches een cruciale rol. Zij moeten kinderen aansporen hun capaciteiten te tonen en het beste uit zichzelf te halen, maar die prestaties daarna weer terugbrengen naar een collectieve overwinning.
Zoals het gezegde over de wolf en de roedel: het kind haalt zijn kracht uit wat zijn teamgenoten hem geven, en dat motiveert hem om alles te geven voor het team.
En wat is de rol van de ouders?
In de eerste plaats bewust zijn van dit moeilijke evenwicht tussen groep en individueel talent. Vertrouwen op de zorg van de coach. Moedig het team aan, en steun je kind als het denkt dat het een slechte dag had. Uiteindelijk, zoals vaak gezegd, is hockey gewoon een spelletje en zijn het tenslotte maar kinderen.
Comments